Woord: uitduiden
uitduiden , oetdüje
, duidelijk maken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
uitduiden , oetduden , [werkwoord]
, aanwijzen, uitleggen. Ik heb hom oetdud, woar e langs mout. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
uitduiden , oetduun , werkwoord
, duidelijk maken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
uitduiden , uutduîje
, uitleggen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
uitduiden , uutduun
, duun uut, uut eduud , uitduiden, uitleggen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
uitduiden , oetduun , sterk werkwoord, overgankelijk
, uitleggen Ik wol hum de weg wiezen, maor ik kun het hum niet uutduden (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
uitduiden , uutduden , uutdûûn
, uitduiden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: uutdûûn Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
uitduiden , uitduije , werkwoord
, verklaren. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
uitduiden , uutduun
, duidelijk maken. Ik zal ’t oe uutduun, hoej der ’t gauwste kunt komm. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
uitduiden , uutduden , werkwoord
, uitduiden, aanwijzen, uitleggen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
uitduiden , uitduie , werkwoord
, dui uit, duide uit uicheduid , omschrijven, uitleggen, duidelijk maken Ik zellet je wel is uitduie waer ’t is Ik zal je wel uitleggen waar het is Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
uitduiden , oétdûije , werkwoord
, dûijde oét, oétgedûid , uitdrukken , (uitduwen) oétdûije VB: 'n Pûis oétdûije. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
uitduiden , uutbeduden
, zie: uutduden. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
uitduiden , uutduden , uutdujen , werkwoord
, uitduiden. Zie ook: uutbeduden. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
uitduiden , uitduije
, uitleggen Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
uitduiden , uutduutsen
, duidelijk maken (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
uitduiden , ötduije , zwak werkwoord
, "vB verklaren, uitleggen; Van Delft - ""'k Heb 'm uitgeduid, wa'k wó."" 'k Heb hem uiteengezet en verklaard, wat ik wenschte. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929); – contaminatie van 'beduiden' en 'uitleggen' (Tilburgse Taaklplastiek 126); WBD III. 3. 1:271 'uitduiden' = verklaren" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |