elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: tweedonker

tweedonker , [schemering] , tweedonker , avondschemering. Ook tweelichten. Eng. twi-light A. S. tweone-leocht. Fr. entre le chien et loup.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
tweedonker , tweidonker , [zelfstandig naamwoord] , schemeravond. Eng. twilight. Hd. Zweidunkel, Zwielicht. z. Laurman.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
tweedonker , [schemering] , tweedonker , tweedü̂̂ster , onzijdig , schemering.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
tweedonker , tweidōnkêrn , twijdōnkêrn, tweidōnker , schemeravond, schemerdonker, halfdonker; wie maggen geern wat in tweidōnkêrn zitten = wij houden veel van een schemeruurtje. Oostfriesch twêdüstern, twêdunkern; in twêdüstern sitten; Nedersaksisch twedunker, twelecht; Hoogduitsch Zwielicht; Drentsch tweedonkeren = schemeren. Zie ook: twei.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
tweedonker , tweedonkeren , twieedonkeren , Avondschemering.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
tweedonker , tweidonkern* , Hoogduitsch Zwielicht, Engelsch twilight, Nederlandsch halfdonker.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
tweedonker , [schemering] , tweedonkeren , twieedonkeren , Avondschemering.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
tweedonker , tweidoonker , tweidoonkern , schemering
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
tweedonker , tweedonkeren , Kiliaan heeft tweelicht, crepusculum. Wij zeggen in twee-lichten en ook in twee-donkeren voor schemer-avond. [In den tweelichten, in den twee-donkeren, entre chien et loup.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
tweedonker , twijdonkern , twijduustern , [zelfstandig naamwoord] , schemering. ‘t Was in twijdonkern. (Niet van twij = twee doch van oudsaksisch tweho = twijfel. (dV)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
tweedonker , tweedonkr , zelfstandig naamwoord, onzijdig , schemering
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
tweedonker , twijdonkern , schemering, misschien ontleend aan Numeri 9: 11, St. Vert, mogelijk afgeleid van twijfel (verwant aan twee)
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
tweedonker , tweedonker , schemer.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
tweedonker , tweedonker , schemering.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
tweedonker , twiedonker , twieduuster , 0 , Ook twieduuster = morgen- of avondschemering Ien het tweedonker kuj nog net een bosschop doon (Rui), Zie zit nog even in het tweiduuster te schemern (Gie), Zie zatten mooi met ’n beiden in het twiedonkern (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
tweedonker , tweedonker , schemering. Ook: tweeduuster
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
tweedonker , tweedonkern , schemering. Hie kwam in tweedonkern bie ons an.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
tweedonker , twiedonker , zelfstandig naamwoord , et; tweedonker, schemering, hetz. als twielochten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
tweedonker , twiedonker , (met lange ie) , zie: twieduuster.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
tweedonker , tweedonker , tweedonkere, tweedonkern, tweeduustern, tweeduuste , schemering.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal