elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: tuten

tuten , tuten , [werkwoord] , zoenen, smokken. , (Zuid-Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
tuten , tuûte , werkwoord , toeteren, claxoneren. Wiêrde gij mijn nie tuûte?
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
tuten , tuute , werkwoord , tuut, tuutende, getuut , [Obl] toeteren, claxonneren Hij tuutende toen die verbij ree Hij toeterde toen hij voorbij reed
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
tuten , tuten , 1. nippen, bedachtzaam drinken; 2. zoenen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
tuten , tute , werkwoord , (Nederweerts, Ospels) zoemen van bijenkoningin
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal