Woord: totteren
totteren , tottele
, hakkelen, stotteren. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
totteren , tottelen
, 1. babbelen; 2. slecht, onduidelijk spreken; 3. stotteren; tottel, tortel, slechte prater, stotteraar (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
totteren , tjottere , werkwoord
, loswrikken (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
totteren , tòttere , zwak werkwoord
, totteren; WNT – lemma TOTTEREN - knoeierig bezig zijn, prutsen. In het antw. en het vl.-zeeuwsch; Cees Robben – Zit toch nie zôô te tottere meejoewaai... (19730729) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |