elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: tintelen

tintelen , tintelen , intransitief werkwoord , killen, prikkelen, jeuken, eene pijnlijke aandoening der uitterste ledematen ten gevolge van strenge vorst. Zijn vingers tintelen van de kou.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
tintelen , teentelen , zwak werkwoord , tintelen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
tintelen , tintele ,   ,   , Z’n ooge tintele van blijskop.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
tintelen , tinteln , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. pijn doen van de kou De vingers tintelt mij van de kolde (Nije), z. ook kellen, kippern 2. fel kijken (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Dat is een grelkieker, de ogen tintelt hum ien de kop (Wsv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
tintelen , tintelen , werkwoord , 1. tintelen: prikkelen 2. glinsteren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
tintelen , teentele , werkwoord , teentelde, geteenteld , tintelen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
tintelen , tientelen , tintelen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
tintelen , tinjtjele , werkwoord , tinjtjeltj, tinjtjeldje, getinjtjeldj , tintelen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
tintelen , tîntele , werkwoord , tintelen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal