elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: terugslaan

terugslaan , tröksjlaon , sjlouch trök, haet trökgesjlaage , terugslaan.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
terugslaan , terugslaon , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , 1. terugslaan As ze mij slaot, dan slao ik terogge (Hol) 2. terugslag geven (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe) De zeikte is terugslaogen erger geworden (Rod), Haalfvolle bussen, die kunden op de waogen zo lekker gubbeln, maor veur het peerd was het zwaor trekken. Het sleut terug, zeg wij dan (Wed)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
terugslaan , teroggeslaon , werkwoord , 1. terugslaan 2. snel terugkeren: van ziekte, van bijenvolken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
terugslaan , trugslòn , terugslaan; zie voor vervoeging slòn , Ás s’oe slòn, slodde mèr trug. Als ze jou slaan, sla je maar terug.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
terugslaan , terugslaon , terugtrekken (van wild).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal