elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: tandzeer

tandzeer , tandzeerte , Tandpijn; daar en tegen koezepine, kiespijn; zeer, zeer-e, zeerte, met ingevoegde t.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
tandzeer , tandzeerte , kiespijn.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
tandzeer , tandzeerte , zie: tandpiene.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
tandzeer , taandzeerte , tandzeerte , kiespijn.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal