Woord: suikerboon
suikerboon , suikerboontjes
, tuinboontjes. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
suikerboon , suikerboonen
, heerenboonen of princesseboonen, slaboonen of sperzieboonen. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
suikerboon , sókkerboon , vrouwelijk
, sókkerboone , sókkerböönke , suikerboon. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
suikerboon , sukerbone , zelfstandig naamwoord
, de; suikerboon (bep. snoep) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
suikerboon , sukerbonen
, sperziebonen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |