elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stult

stult , stult , zelfstandig naamwoord , Onhandig persoon, lummel (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stult , stult , zelfstandig naamwoord , stulte , stultie , [Ndp] sterk mens
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
stult , sjtueltes , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , sufferd
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stult , stult , aanduiding van persoon of zaak met een ongunstige bijklank (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stult , stult , zelfstandig naamwoord , domme meid (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
stult , stult , zelfstandig naamwoord , nors persoon; Cees Robben – ’n stult van ’n mèèd... (19670616); WNT STULT, zelfstandig naamwoord m., wsch. verwant met 'stout', hd. 'stolz'. Iemand die weinig spraakzaam is, norsch persoon. In een deel van Brabant (Corn. -Vervl.); A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - zelfstandig naamwoord vr. 'stult' - hetz. als doos v.e. boerin; 'n dikke stult, 'n lompe stult, 'n stult van 'n maid - lompe, doosachtige meid
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal