elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: strank

strank , strank , mannelijk , een onhandelbaar mensch, die niets meer doet dan hij verpligt is, maar zelf onbescheiden bits is op het vermeende onbescheid eens anders. Isl. strâkr, deugeniet.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
strank , strank , zegt men van een knaap, die op allerlei baldadigheid en ondeugd is bedacht en afgericht en daarin uitgeleerd; die alles durft wagen en ondernemen en des noods een roof voor de hel zou’ weghalen: een schavuit, kwâjongen, deugniet, strop, gaauwdief, ondeugd, bengel, kwaje rekel. Dit is de beteekenis van strank, in Gelderland gangbaar. In Overijsel wordt het woord op volwassen menschen toegepast, en wel in eene beteekenis, welke afwijkt van die, hierboven gegeven. Geestig is de beschrijving van dat woord in den Overijsselschen Alm. v. Oudh. enLett, 1838, blz. 251 en 252, uit de welversneden pen gevloeid van den Heer T. W. van Marle; zij luidt als volgt: ‘er is eene soort van menschen die zich weinig bekommeren over hetgeen den evenmensch tot gerijf of genoegen kan verstrekken, en altijd bevreesd zijn dat zij iets meer voor een ander zullen doen dan waarmede zij volstaan kunnen, of dat zij iets minder zullen ontvangen dan hun uiterste regt. Zelfs hun uitwendig voorkomen, die snijdende stem met uitgerekte lettergrepen, dat grijnzend en terugstootend gelaat, geven al spoedig een vermoeden van hunnen stroeven en en onhandelbaren aard. Hebt gij u verbonden om aan zoo iemand iets te betalen in zilvergeld, zoo zult gij hem veel veiliger pietjes en dertiendehalven [dit werd geschreven, vóór dat die geldstukken buiten koers waren gesteld] zenden dan goudstukken of bankpapier. Wacht hij u op een bepaald uur, en zijt gij er niet eer de klok koud is, dan gaat hij uit, al zat hij op sloffen. Biedt gij hem de dubbele waarde voor iets waar gij zeer op gesteld zijt en dat hij opperbest missen kan, ’t is niet te koop. Moet hij als bouwman pachteijeren brengen, dan verruilt hij eerst zijne groote eijeren tegen kleine. Wanneer zijn nabuur hem een nader en gemakkelijker voetpad opmaakt, zal hij de afsluiting van het oude voetpad vernielen. Als winkelier vertoont hij de waar die gevraagd wordt, zonder de koopers in te lichten over latere uitvindingen waar zij beter mede gediend waren. Mogt hij linksch en verdraaid een zoopje bieden aan ’s lands schatters, aan zijn werkvolk schenkt hij het zeker niet. Wanneer zijne dienstmeid hem verzoekt om iets te gaan zien dat hare aandacht trekt, moet zij hem eerst bedienen terwijl de gelegenheid voorbij gaat. In eene vergadering stemt hij doorgaans tegen ’t algemeene verlangen, of draagt hij iets onhebbelijks voor. Verzoekt hem iemand om eenig onderrigt, dan mag deze blijde zijn met een kort ontwijkend antwoord in stede van eene weigerende bestraffing. Hij is niet brand-gierig, niet oneerlijk, niet gevaarlijk; maar wacht niets bevalligs, niets voorkomends in hem. Zoo iemand noemt men op zich Overijsselsch eenen strank.’ Vergelijk voorts nog ons Hollandsche streng, Hoogduitsche strenge, scherp, barsch, norsch, stuursch enz. De Heer Hettema vergelijkt in den Vrijen Fries, I. 184 (‘Gedachten bij het lezen van het Idioticon Frisicum’), het Friesche strik, deugniet, met het IJslandsche strackr, dat de zelfde beteekenis heeft; desgelijks kan men die woorden met strank vergelijken en ze als verwant aanmerken.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
strank , strank , mannelijk , kwajongen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
strank , strank , Strop, kwajongen. ʼn Strank van ʼn jonge.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
strank , strank , Strop, kwajongen. ʼn Strank van ʼn jonge.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
strank , sjtrank , mannelijk , angst, ontzag.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
strank , strank , 1. ruw stuk hout; 2. kwajongen (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal