Woord: stolpen
stolpen , stölpe
, b.v. een glas het onderste boven zetten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
stolpen , stölpen
, vissen in ondiep water door middel van een mand zonder bodem. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
stolpen , stùlpm , zwak werkwoord
, vissen door een korf zonder bodem in de grond te drukken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
stolpen , stöllepe
, een stolp zetten. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
stolpen , stölpen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Midden-Drenthe) = op een speciale manier garven op een wagen leggen, z. bij stölpgarve. ‘Sommigen verstonden onder stölpen dat garven met hun schuin lopende grondvlak naar boven gericht kwamen te liggen’ (hy) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stolpen , stùlpen
, met de opening naar beneden plaatsen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
stolpen , stollepe , werkwoord
, stolp, stolpte, gestolpt , [Zbl] klosje breien (met behulp van een garenklos met vier spijkertjes een koord breien) Zie ook kulleke, tôômpie braaie, brobbele Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
stolpen , stöllepe
, onhandig lopen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
stolpen , stöllepe
, struikelen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
stolpen , stolpen
, proppen, met druk iets vol maken (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
stolpen , stölpe , werkwoord
, op zijn kop zetten (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
stolpen , stölpe , zwak werkwoord
, stölpe - stölpte - gestölpt , als een stolp ergens overheen plaatsen; Hij stölpte z'nen bolhoed op z'nen kop... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939); Cees Robben – En daor is gin maand over gestölpt of... (19860523) [en het is zeker dat...]; WBD III.1.2:7 'stolpen' = hotsen; ook: kwakken, hobbelen, hutselen, hossen; - Ge kunt ze onder êen maand stölpe (gezegd van nogal wat kleine kinderen met gering leeftijdsverschil); MP. R gezegde - Der zal gin maand oover gestölpt zèèn = dat zou me niets verwonderen; WBD III.1.2:12 'stulpen' = vooroverduikelen; ook: 'tuimelen', 'duikelen'; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - zw.ww.tr. en intr. 'stulpen' - vis vangen met een hoge, bodemloze mand Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |