elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stofregen

stofregen , stòfregen , [zelfstandig naamwoord] , motregen. Stòftee.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stofregen , sjtaofraenge , mannelijk , sjtaofraenges , stof- of motregen. Den hëlge Nifnaf is de petreunder (z.d.)van de sjtaofraenge.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stofregen , stofregen , 0 , stofregen, fijne regen Oet het noorden komp alleen maor stofregen (Bei) *Koksen en stofregen, daor woj het miest deur bedreugen of Deur fienen en stofregen... (Hav) of Waar je veur stofregen en ofgescheiden (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stofregen , stofraegen , stofregen , motregen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stofregen , stoeëfraengel , stoofraengel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , eerste vorm Weerts (stadweerts); tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; motregen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal