Woord: steg
steg , steg , stig, stiggeltien
, diminut. kleine brug. Neders. Holst. stige. Ook = afschutsel aan het einde eener sloot. Vergel. stieg. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
steg , steg , zelfstandig naamwoord
, 1. Smal paadje. 2. Vonder, bruggetje. 3. Houten overstapje. Het woord is een afleiding van stijgen. Zie het N.E.W. onder steg. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
steg , steg , stegge , 0
, Ook stegge (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. pad Hij wus gien weg of steg mèer hij was verdwaald (Sle), Wat was het donker! Ie kunden gien hegge of stegge zien geen hand voor de ogen, niets (Hav), Hij is niks nut mit zien gesjouw deur heg en steg (Mep), z. ook steeg 2. kleine brug (dva) 3. afschutsel aan het einde van een sloot (dva) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
steg , steg , zelfstandig naamwoord
, de, in verb.: heg/weg noch steg weten geheel onbekend zijn (op die plaats), over heg en steg dwars door de natuur, het veld (gaand) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
steg , stegt
, 1. vonder, smal bruggetje; 2. doorwaadbare plaats in een beek (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
steg , stegt , zelfstandig naamwoord
, onverharde weg (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |