elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: steeg

steeg , steeg , een binnenpad dat over particulier eigendom loopt en geen recht van bestaan heeft; ’n steegien dat noa d’es toe lop.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
steeg , stege , vrouwelijk , steeg.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
steeg , steege , vrouwelijk , steegen , steeg.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
steeg , steegs , voor: steeg, koppig.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
steeg , steegĕ , zandweg, V, 35.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
steeg , stiiege , vrouwelijk , stiiegen , stiiechien , steeg, de weg langs het erf. De stiiege lieken: de steeg egaliseren.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
steeg , steeg , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 koppig. ‘t Kiend is slim steeg; Oldambt steegs.; 2 damsteeg, gezegd van een paard, dat niet over de dam wil of dat in ‘t algemeen nait oet ‘t stee wil; zie steedsk.; 3 schuw in ‘t optreden, verlegen. || stoadeg , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
steeg , steegs , [bijvoeglijk naamwoord] , koppig. || steeg , (Oldambt)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
steeg , steeg , stege , [zelfstandig naamwoord] , 1 steeg. Stroaten en stegen.; 2 in de uitdrukking: tussen hegen en stegen = in aal houken en hörntjes(Hogeland). Zo ook in de heksenspreuk: Duvel, neem mie op, Over hegen, over stegen, Over ale wegen, Tegen hoge baargen op.; 3 in Haren de naam van een pad of laan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
steeg , steeg , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , steeng , steegjen , zijwegje met huizen er aan
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
steeg , steeg , bijvoeglijk naamwoord , 1. Stug, stijf, koppig. Vgl. Fries steech. | Ik vind ’t ’n steeg durp. ’n Stege kirrel. 2. Gestadig, strak, stijf. | D’r staat ’n stege bries. Steeg is te zien als een samentrekking van stedig, een afleiding van ‘stad’ in de zin van: plaats waar men staat. Zie het N.E.W. onder steeg-2.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
steeg , sjteich , vrouwelijk , sjteige , sjteichske of: sjteiske , steeg.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
steeg , steejg , bijvoeglijk naamwoord , koppig, nukkig. ’n Steejg pèrd is de haover nie wèrd. ’n Koppig paard is de haver niet waard.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
steeg , stèès , weigering van dieren om te lopen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
steeg , stege , steeg; * Steege: straatnaam.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
steeg , steeds , steegs , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook steegs (Zuidwest-Drenthe, zuid) = onwillig, koppig Wij zult vandaag dat steedse peerd wal ies ofjagen (Hoh), Dan kan die de geite wat anjagen, want hij is nogal wat steegs (Flu), Een pèerd is steeds en een koe en een sik zint stiems (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
steeg , steeg , stege, steegde , 0 , stegen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook stege (Zuidwest-Drenthe), steegde (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. steeg Die steeg, ...stege is zo slagerig, daor magt ze wel ies wat an doen (Ruw), Wegen bij het laand enz. is allemaole steegde (Nijs), As wij zegt: der lop een koe in de steeg dan wet elk, woor e löp, het is mèer een naam veur een weg (Sle), Een steeg was een smal straotie tussen de hoezen deur (Val) 2. oprijlaan naar een boerderij (sa: Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
steeg , steeg , onwillig (van paarden), koppig, eigenzinnig.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
steeg , stege , steeg
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
steeg , steeg , bijvoeglijk naamwoord , koppig, niet meegaand persoon. * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden * J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek: steeg.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
steeg , stege , steechien , steeg.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
steeg , stege , steige , zelfstandig naamwoord , de 1. voetpad, nauwe doorgang tussen twee huizen of tussen twee gebouwen anderszins 2. pad, vooral: pad of weggetje met één houtwal ernaast, of: tussen twee houtwallen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
steeg , steeg , zelfstandig naamwoord , steege , steegie , [Num] traag, lui (voornamelijk gezegd van paarden) Da’ paerd is maor steeg
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
steeg , sjtèg , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , sjtège , sjtègske , steeg , VB: De hebs ién Groéselt veer sjtège: de Pötsjtèg (Stationsstraat), de Sjnyderssjtèg (Hennemettenstraat), de Manskessjtèg (Dr. Poelsstraat), en de Duústersjtèg. (Van Caldenborghstraat).
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
steeg , steeg , 1. onhandelbaar; 2. onwillig
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
steeg , stège , zelfstandig naamwoord , steeg.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
steeg , steeg , 1. beu, ergens vervelend van worden, genoeg van hebben, 2. teveel gegeten hebben
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
steeg , steeg , steege , 1. (onverharde) landweg; 2. achterpad.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
steeg , steig , iets steig wezen, iets zat, beu wezen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
steeg , steg , bijvoeglijk naamwoord , 1. (van een paard of ezel) niet verder willend; 2. (van een meisje) eigenzinnig (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
steeg , steeg , stig , bijvoeglijk naamwoord , koppig (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant); stig; koppig (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
Steeg , Steeg , Steegputstraat in Thorn
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
steeg , steeg , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , stege/stieëge , steegske/stieëgske , (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) steeg, weg; stieëg (Weerts (stadweerts)) steeg
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
steeg , steeg , staog , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , onwillig, nukkig, koppig; R onverstoorbaar, tegen de draad in; R Wè zèède tòch ne steegen bliksem - Wat ben je toch een verveeloor; R Hij ging steeg deur: tegen de wil van anderen; WBD steeg, (Hasselt) 'steejch' - koppig, gezegd v.e. paard; Cees Robben – ...stug en steeg (19700220); Cees Robben – ’n steeg perd (19830114); Henk van Rijen - 'stêeg, staog'; Stadsnieuws -  Doe tòch nie zo steeg; löstert naa ok nòr en aander. Ben toch niet zo  koppig; luister ook eens  naar wat een ander zegt. (291510); WBD III.1.4:175 'steeg' = koppig; WBD III.1.4:178 'steeg' = stijfkoppig; WBD III.1.4:180 'steeg' = weerbarstig; WBD III.1.4:225 'steeg' = balorig; WNT STEEG (II) van STEDIG (I) niet van zijn plaats te brengen, onwillig (van paarden, ezels); 2) bij vergelijking m.b.t. menschen: onwillig, weerbarstig, weerspannig (voor diverse gradaties Z.a.); Biks steejg bn - koppig, nukkig; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) – STEEG bn - koppig. Volgens WNT van 'stedig', niet van zijn stede of plaats te brengen. Vooral v. paarden gezegd, maar bij uitbreiding ook van menselijk gedrag. A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - ste.X, bnw. 'steeg' - niet gauw opvliegend; traag, langzaam; onwillig, koppig. Z.a. Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STE(D)IG, STEEG - onwillig, koppig; uit 'stedig' door d-syncope en klankverlies suffix; steeg, onwillig, koppig, nukkig; WNT STEEG (II) 1) van paarden, ezels enz.: niet van zijn plaats te brengen, onwillig; 2) met betr. tot menschen: onwillig, weerbarstig, weerspannig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal