elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: sprank

sprank , sprank , [zelfstandig naamwoord] , 1 sprank. Der is gain sprankje vuur meer in kaggel.; 2 bundel(Westerwolde). n Sprank vlas.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sprank , sprank , magere sprank.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
sprank , sprank , spraank, spraankel , 0 , Ook spraank (Veenkoloniën), spraankel (Hol), vaak verkl. = sprank Is der dan nog ain spraankie hoop? (Twe), Der zit gien spraankel vuur meer in de kachel (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sprank , sprank , twijgje.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal