elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spint

spint , [landmaat] , spent , onzijdig , eene landmaat ¼ van een loopense.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
spint , spint , [zelfstandig naamwoord] , een onderdeel der mudde, als maat voor drooge waren in Groningen en Drenthe = 5,61 N. Kop. 2) eene landmaat van bouwland in de woudstreek van het Goorecht, en ook in dezen onderdeel der mudde. z. Laurman o.h.w. Spintvat, de maat, waarmede men een spint mat, even als muddesvat en halfmuddesvat de maat was, waar mede men 1 of 1/2 mudde mat. Kil. spinte, mensura frumenti aut avenae.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
spint , spint , eene landmaat, groot
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
spint , spint , onzijdig , maat voor haver, enz. ¼ van een schepel; zie maot.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
spint , spint , spient , spint (Oldampt, Westerwolde) = spient (Ommelanden); eene inhoudsmaat voor droge waren, zooveel als viefkop = vijf liter; het voorwerp heet: spintvat, spientvat. Meet men daarmede aardappelen, knollen, uien, enz., dan geeft men ronde moat, dat is men vult het vat zoodanig dat er zooveel mogelijk in geborgen, dat het rond vol wordt, en rekent 16 spint op een zak (hectoliter), ter onderscheiding van slichte moat, als men meel, gort, boonen, graan, enz. verkoopt bie ’t spint. (Vandaar zeker bij v. Dale spint (oudtijds) zekere maat = 7 Ned. kop ongeveer.) Drentsch spint; Oostfriesch spint = ¼ scheffel (Groningsch scheel = bak), Westfaalsch spind. – Onder tweispientsstoeten (Hoogeland) verstaat men zulke die voor Kerstmis en Paschen worden gebakken en één gulden kosten; dreispients zijn stoeten van een daalder. Onder deze benamingen werden (of worden) ze door de boeren vooraf bij de bakkers besteld, en afkomstig uit den tijd toen deze twee of drie spient weit naar den bakker brachten om dat brood er van te bakken. Zegswijs: drei tree in ’n spintvat doun, zooveel als: zeer korte treetjes doen, vooral van kleine menschen; “Zai tripplen twei stappen ien ’t spientvat en de darde op kant.” Spreekt iemand met zekeren trots over verre familie, dan zegt men schertsend: doar mout ’t spintvat bie, nl. om door middel van een spint erwten den graad van verwantschap te kunnen bepalen. – In ’t Oldampt en Westerwolde, ook Drente: eene landmaat; ’n spint grond het 88 ste deel van een hectare. De daglooners rekenen daar eene rij aardappelen, lang 144 treden, op één spint land. “De cichoreiopbrengst te Midwolda (Oldampt) heeft bedragen 450 halve kilo’s per spint grond.” (1894). Te Helpman te huur (1872): “Eene woning met moestuin, p.m. 20 spint, met vele vruchtboomen voorzien.” – “Uit Eexta schrijft men, dat aldaar in een tuin op de grootte van een spint land vijftigduizend rupsen zijn gedood.” (1867). (In de Prov. Gron. Cour. 12 December 1820 komt voor: spinden grond (te Wagenborgen), en ook: spind boekweitmeel.) – spint, eigenlijk = evenmatig deel, en vervolgens: eene bepaalde maat. Vgl. ’t Engelsche to spend, Hoogduitsch spenden, en zie: spin 1.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
spint , spintje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Een klein staartmolentje op de schuur van molens, dat om een spil kan draaien en als windwijzer dient. || Het spintje loopt puur los om (maalt vlug); er is dus nagal wat wind. – Spintje is de verkl. van spin, en het molentje heet zo bij vergelijkimg met het dier. – Vgl. spinbol.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
spint , spient , koornmaat (¼ schepel?)
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
spint , speent , onzijdig , spint, kwartschepel. 12 speent is 1 mud (1 hectoliter). ’n Speent laond: tien vierkante meter
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
spint , spint , Neutr. gen. Een vierde deel van een schepel: ’t heeft geen pluralis. Zie ook Kiliaan. [Vier spind is één schepel, vier schepel één mudde, 22, 25 of 26 mudde één last; een spind-vat, daar een spind in gaat.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
spint , spien , [zelfstandig naamwoord] , ook: spient (Hogeland en Westerkwartier) =‘t spin, de woan in ‘t hòlt. Spr. Der zit hail gain spien aan = ‘t is alles even goed.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spint , spin , spint , [zelfstandig naamwoord] , woan, hout van de buitenkant van de boom. || spien; spient; twijspints stoet
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spint , spient , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 ‘t spint, vijf kop.; 2 bij meel, boekweit en gort drie kg.; 3 landmaat in Grootegast, groter dan elders ‘t spint. Der gaonen 25 spient op n gras; ‘t spient is 8 òlle roe (dV) || drijspintsstoet , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spint , spint , zelfstandig naamwoord onzijdig , Zie spient; spin; waan; woan
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spint , spint , twijspints stoet , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: 't spient (Hogeland en Westerkwartier) =1 vijf kop. Bij meel, gort, bonen, graan, geeft men slichte moat; dan gaan er dus 20 spint in een mud. Bij aardappels en uien geeft men ronde moat en rekent men 16 spint op n mud. - Doar mag wel n spint graauw aarten bie, om dat oet te tellen = die bloedverwantschap is wel heel ver, zoals bij H.O.: ‘t Wicht heur moekes kaalfzuster is n nicht van Tjakke zien haalfzusters snoarske.; 2 landmaat, 12 tree lang en breed; oorspronkelijk zoveel als men met n spint rogge bezaaien kon. Zo nog in Westerwolde en Noordlaren: I ha = 4 mud; I mud = 4 schat; I schat = 5 spint laand.; 3 bij meel, boekweit en gort 3 kg. || daaimt; spintsstoet; twijspints stoet
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spint , speent , zelfstandig naamwoord, onzijdig , 1 2 are, 2 acht driekwart pond
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
spint , speent , zelfstandig naamwoord, onzijdig , zacht bastgedeelte van hout
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
spint , spint , spintvat , vijfliter maat
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
spint , sjpénjt , onzijdig , spint (jong hout aan de buitenomtrek van een boomstam).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
spint , spint , spient , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook spient (Zuidwest-Drenthe) = 1. inhoudsmaat Het peerd kreeg een haalf spint haover (Gie), Een spint is vief liter (Bco), Een spient eerappels is geliek an een viefkop en dat is zowat drei en een halve kilo (Mep), IJ moet wal een spint arften hebben um het oet te zuken zo verre familie is het van elkaar (Sle) 2. landmaat (veroud.) Een spint laand is 1/20 mud laand (Eex), ...is zowat 16 m2 (Row), ‘Een spint lijnland ...besloeg eene oppervlakte van 14 bij 12 treden’ (dva)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spint , spint , spin, spient , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook spin (Kop van Drenthe), spient (Zuidwest-Drenthe) = de laag tussen bast en kernhout De schobben bint eigenliek allend maor goed veur braandholt, want het is almaol spint (Exl), Der zit nog wel wat spient an die ieken plaanke (Dwij)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spint , spijnt , ook spingt, spinthout, het buitenste, weke hout van een boom.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
spint , spient , (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) spint (maat)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
spint , spient , spint , spintien , 1. spint (inhoudsmaat). 2. spint, spintje. (oppervlaktemaat) ’n Spient land is zoveule land as met ’n spient zaod bezèèjd kan wordn. Hie kreeg mâr’n spintien rogge.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
spint , spient , spiene, spint , zelfstandig naamwoord , et; bep. inhoud- en oppervlaktemaat: spint
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
spint , spien , spiene, spint, spient , zelfstandig naamwoord , et; buitenste deel van eikenstammen (dat snel vergaat, i.t.t. tot korrel, d.i. de kern), hout van de stam anders dan het kernhout
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
spint , sjpeent , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , spint , (deel van een boom) sjpeent VB: 't sjpeent ês 't zach gedejlte van 't hoüt dat bié 'nne boüm tössje 't hél gedejlte en de sjors zit.fruitbomen (ziekte bij fruiitbomen) sjpeent; ziekte (bij fruitbomen) sjpeent
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
spint , spiend , spiende, spient , inhoudsmaat voor graan; 3. oppervlakte land die met een spiend graan bezaaid kan worden (Putten).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
spint , spint , spient , spinthout, hout dat onder de schors ligt.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
spint , spit , spient , oppervlaktemaat voor bouwland (ca 200 m2).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
spint , spint , zelfstandig naamwoord , WBD III.4.4. 300 'SPINT' = HECTOLITER, OOK 'SCHEPEL' OF 'MUD'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal