elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spinnenkop

spinnenkop , spinnĕkop , spinnĕköpĕr , spin.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
spinnenkop , spinnekop , mannelijk , spinneköppe , spin. Ook: spinrag. Spinneköppe åfdouen: spinnen jagen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
spinnenkop , spinnekòp , [zelfstandig naamwoord] , ouderwetse molen mit swikstellen, waarvan de romp zeer dun toeloopt. Een van de weinigen, dij ‘t nòg red hebben, staat bij Den Horn in ‘t Westerkwartier; Dit is n spinnekòp mit n vaairkant; de gewone zijn watermolentjes. || meulens
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spinnenkop , spinnekop , luiwagen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
spinnenkop , sjpénnekop , mannelijk , sjpénneköp , sjpénneköpke , spin; kattig bits meisje.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
spinnenkop , spinnekop , spin.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
spinnenkop , spinnekop , spin.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
spinnenkop , spinkop , spinnekop, spinnekeuper, spinkèuper, spinneweb , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook spinnekop (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe), spinnekeuper (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) en spinkèuper (Zuidwest-Drenthe, zuid, beide alleen in bet. 2. en 3.), spinneweb (Zuidoost-Drenthe in bet. 3.) = 1. kop van een spin Wat ete wij vanmiddag? Antw. Spinazie met spinnekoppen (Bei) 2. spin (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Daor zit een spinnekeuper an de zolder (Geb), Gao daor niet zitten; daor löp een dikke spinnekop (Mep), z. ook spin 3. spinrag (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Spin(ne)koppen, die haalt wij weg met de kopstubber (Emm), Die bint de spinnekeupers niet vèur de bek wossen hij/zij is goedgebekt (Hijk), z. ook spinrag 4. pinnig persoon Dat maagien is een spinnekop (Hgv), Der wuurd wal ies ien oetschölden veur spinnekop, spinnekop (Val)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spinnenkop , spinnekop , 1) ragebol; 2) ijzeren raam, in de vorm van een halve cirkel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
spinnenkop , spinnekòp , zie spinne
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
spinnenkop , spinnekop , spin.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
spinnenkop , spinnekoppe , spinnenwebben , Ge moet de spinnekoppe 's afdoen want dé's deezen tiid zówa èlleken dag nóddeg. Je moet de spinnenwebben eens afdoen want dat in is deze tijd zowat elke dag nodig.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
spinnenkop , spinnekop , zelfstandig naamwoord , de 1. kop van een spin 2. spin 3. kreng van een vrouw 4. bes van de haagdoorn 5. haagdoornstruik 6. bep. type watermolen: spinnenkop 7. naar verhouding grote kop van een standaardwatermolen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
spinnenkop , sjpênnekop , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjpênneköp , - , ragebol , VB: 'nne sjpênnekop wörd gebruk vuur sjpênnegewebbe weg te hoële.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
spinnenkop , spinnekop , 1. raam in stalmuur; 2. ragebol
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
spinnenkop , spinnekop , zelfstandig naamwoord , 1. spin. Zie ook: spinne; 2. akelig meisje.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
spinnenkop , spienekop , spin , in ieder schuurke stik-ut van de spienekoppe = in ieder schuurtje zit het vol met spinnen- op da zolderke zitte spienekoppe zo grwôôt as n’n naogel = op dat zoldertje zitten spinnen zo groot als een nagel- ze zaag n’n grwôôte spienekop en begon te kwèèke as of ze vermoord wier = ze zag een grote spin en begon te schreeuwen alsof ze werd vermoord-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
spinnenkop , spinnekop , spin; spinnekopnes, spinnenweb.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
spinnenkop , spinnekop , zelfstandig naamwoord , ragebol (Den Bosch en Meierij); spinnekop; spin (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
spinnenkop , spinnekop , zelfstandig naamwoord, mannelijk , spinneköp , spinneköpke , bovenlicht, meisje, lastig, spinneweb
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal