elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spiersen

spiersen , spiersen , spiertsen , werkwoord , spatten, springen van water, speeksel door de tanden uitschieten. , Het spierste, toen ge met den stok in ’t water sloegt. Hij heeft den vloer bespierst.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
spiersen , spiertse , spuiten, spetteren, gericht spuiten met fijne stralen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
spiersen , spierse , werkwoord , spuwen. Trietje Spiers (Theo van Laarhoven) kreeg die bijnaam omdat hij het verst kon spierse. Nou, ik spiers ’r nie in is een bekend antwoord op de vraag: Luste ’ne bòrrel?
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
spiersen , spiertsen , spoúwen , spuwen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
spiersen , spierse , spugen, spatten , Héij wul wél brûin spierse, mér ginnen tebak knaauwe. Hij wil bruin spugen, maar geen tabak kauwen. Hij wil wel de geneugten maar niet de ongemakken.
Ge moet nie zó spierse, ik héb m'n pôsbèste kliir ôn èn die wul ik zûiver haauwe. Je moet niet zo spatten, ik heb mijn paasbeste kleding aan en die wil ik netjes houden.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
spiersen , spiertse , 1. spuwen; 2. slijm opgeven
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
spiersen , spiertse , kitsen, tuffen , Gebruikers van pruimtebak spiertse ’r lustig óp los. Gebruikers van pruimtabak kitsen er lustig op los.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
spiersen , spietsen , spiertsen , spugen (van pruimtabak).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
spiersen , spierse , spiertse , werkwoord , nat spetteren (Eindhoven en Kempenland); spierse; spugen, spatten (Helmond en Peelland); spiertse; spatten (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
spiersen , spierse , zwak werkwoord , spierse - spierste - gespierst , "spuwen; steeds korte ie; 1. spuwen, spugen; R Enen boer die prömt, spierst ôok, - Een boer die pruimt, spuwt ook. N. Daamen - Handschrift 1916 – ""spiersen - spuwen! ik heb hem op zijn vesje gespierst - ongemakkelijk de waarheid gezegd""; R Iemand op zen visje spierse - hem flink de waarheid zeggen;  Ze spiersten geregeld in 't vuur van den heerd... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; NTC 3-1-1940); ""Beloove zee niks! Daor spiers ik op!” (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in NTC 2-3-1940 – 6-4-1940); De vurrige week waren 't de duivenmelkers, die íédere Zondag bij de aachtste stossie ston te hangen en hil de vloer vol bruine klodders spiersen; (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929); Dialectenquête 1876 - uitgespouwe (uitgespierst) - uitgespogen; WBD III. 1.1:191 'spiersen' = spuwen; WBD III.4.4:215 'spiersen' = spatten, ook: 'spritsen', 'speiten'; Haor SPIERSE ' SPUGEN; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal – SPIERSEN onov. ww - spuwen, spritsen, bv. het nat van pruimtabak met een straal door de tanden spuiten. A.P. de Bont – spirtsə(n), zw.ww. intr. 'spiertsen': 1) spuwen, 2) spatten; Jan Naaijkens - Dè's Biks – spierse - ww - spuwen; 2. overgeven; Van Delft - - Een jongen koopt ""sjep en maakt er sjepwaoter van""; als hij wat veel van dat dropwater drinkt, ""spierst"" (spuwt) hij. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); DANB spierse (korte ie) - spuwen; spouwe - overgeven; zie spouwe; 3. Uitdrukking 'er niet in spugen' - niet vies zijn van een borrel; De Wijs – (gehoord bij de uitvaart van ’n kraai) (1965) – ik geleuf dèttie wel ‘ne tèl snevel op hee - onze Pa spierstenie er nie in (1965); Henk van Rijen - der nie in spierse - er niet vies van zijn (m.n. v.e. borrel); Cees Robben – En ik spierser nie in... hik... al zekket zelf... (19660211)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal