elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spekhok

spekhok , spekhok , zelfstandig naamwoord , 1. Zie spekkas. 2. Cachot, arrestantenverblijf in (onder) het raadhuis (verouderd). | Pas op ’oor, aars moet je in ’t spekhok.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
spekhok , spekhok , 0 , (Kop van Drenthe) = hok om vlees in te roken Vleis roken deden wai in het spekhok, dat een verbinding haar met de schurstie (Nor)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spekhok , spekhok , ruimte in het rookkanaal waar het vlees gerookt kon worden.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal