Woord: spee
spee , [ongewenst zichtbaar] , spee
, begluurbaar. Wee sitt hier zo spee, wij zitten hier met opgehaalde gordijnen dat elk ons bekijken kan. Van spie in spie-den, bespieden. Spee, verklaart de Teut. hoenlick, smelick, en dit beteekent spey ook in ’t pl. d. zoodat het ook kan zijn ten spot. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
spee , [ongewenst zichtbaar, te kijk] , spee , bijwoord
, te kijk; ij zit daor zoo spee, gij zit daar zoo te kijk. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
spee , spé , bijvoeglijk naamwoord
, Open en bloot, te kijk. Zet tòchʼt hö̀ddeken vör ʼt glas vör den inkîk; wî zit hier zoo spé. Zie Verdamʼs art. in Tijdschr. III, 219 vlg. ʼt Woord staat in verband met spieden. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
spee , spee
, te kijk. Aj bot an diek woont, zit ie wel wat spee. Als je dicht aan den weg woont, zit je wel wat te kijk. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
spee , [te kijk] , spé , bijvoeglijk naamwoord
, te kijk. Zet tòch ʼt hö̀ddeken (horretje) vö̂r ʼt glas vö̂r den inkîk; wî zit hier zoo spé. Zie Verdamʼs art. in Tijdschr. III 219 volg. Het woord staat in verband met spieden. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
spee , spee
, te kijk. Wat zi i daor spee Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
spee , spee
, verlegen, bang, bescheiden (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |