Woord: snorrebot
snorrebot , snòrrebot , onzijdig
, Zeker botje uit den poot van een varken, waardoor een dubbel touw gehaald werd en dat men zoodoende kon laten snorren. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
snorrebot , snurrĕbot
, botten schijfje met twee gaatjes, waardoor touwtjes, zoodanig dat men het kan doen rond snorren. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
snorrebot , [specifiek varkensbot] , snòrrebot , onzijdig
, Zeker botje uit den poot van een varken, waardoor een dubbel touw gehaald werd en dat men zoodoende kon laten snorren. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
snorrebot , snorrebot , [snorәbot] , onzijdig
, varkensbeentje uit de voorpoot. Er doorheen zijn twee gaatjes geboord. Met een doorheen getrokken touwtje kan men het beentje doen snorren. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
snorrebot , snorrebod , [zelfstandig naamwoord]
, bod, plat wagentje, op 4 wieltjes, om ploegen en eggen te vervoeren. || snor , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
snorrebot , snorrebot , zelfstandig naamwoord
, bot om aan touw rond te zwaaien Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
snorrebot , snorrebot , zelfstandig naamwoord
, Zie reutel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
snorrebot , snorrebot
, kinderspeelgoed in de vorm van een botje uit een varkenspoot; er werden twee gaatjes ingeboord, waardoor een dunne draad of touw werd gespannen; daarmee kon een snorrend geluid gemaakt worden. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
snorrebot , snorrebot
, botje uit een varkenspootje dat men aan een touwtje liet snorren. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
snorrebot , snorrebot , snorrekarre, snorrekate , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook snorrekarre (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), snorrekatte (Zuidoost-Drents veengebied) = speeltuig, snor(rebot), met twee varianten a. Er kwam een touwtje door een bot, knoop of ander voorwerp, dat werd opgewonden en bij het uittrekken van het in elkaar gedraaide touw een snorrend geluid maakte Bij het maken van een snorrebot wuurden de gaten in de bot der inbraand met een glunige nale (Sle), De jonge snee zien va zien schouwe kapot um der een snorrekatte van te maken (Bco) b. (in en rond Hgv) Dwars door een dikke kastanje werd een niet te groot gat gemaakt, waarbij de kastanje zoveel mogelijk werd uitgehold. Door het gat stak men een stokje, dat aan het boveneind een kop had, die zo dik was dat het stokje niet door het gat kon zakken. Aan het ondereinde van het stokje was een punt, waaraan men een klein aardappeltje prikte. Aan het stokje was soms een dun touwtje gebonden op een punt dat binnen in de holle kastanje kwam en dat touwtje stak naar buiten door een gaatje in de zijwand van de kastanje. Door het stokje te draaien werd het dunne touw opgewonden. Trok men het touw af, dan draaide het stokje. Door het gewicht van de aardappel draaide het stokje door (Hgv), z. ook goezegat, soeslap Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
snorrebot , snörrebot
, oud kinderspel waarbij een bot werd gebruikt Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
snorrebot , snorrebot
, snorrebot (stuk touw met een varkensbeentje of knoop waarmee kinderen een snorrend geluid maken). Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
snorrebot , snorrebot , snurrebot
, 1. modderkruiper, weeraal (misgumus fossilis); 2. kinderspeelgoed, bestaande uit een botje (later knoop) dat aan een touwtje op hoge snelheid rondgedraaid wordt en dan een zoemend geluid voortbrengt. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |