Woord: smouten
smouten , smouwe , werkwoord
, Van iemand of iets houden, er vertrouwen in hebben. Zegswijze ’t smouwt m’n, het bevalt me, ik heb er vertrouwen in. Smouwe is een variant van Bargoens smouten in de zegswijze ’t niet smouten, het niet vertrouwen. Mogelijk is dit smouten een afleiding van smout = vet, smeer. Vgl. het WNT dat smoutje = voordeeltje opgeeft. Zie Enno Endt onder smouten. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
smouten , smouten
, smelten; smoutig, 1. smaakvol; 2. smeuïg (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |