elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smoksen

smoksen , smoksen , Sjokkig loopen. Smoks tòch n(i)eet zoo dör de modder, jonges!
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
smoksen , [sjokken] , smoksen , Sjokkig loopen. Smoks tòch n(i)eet zoo dö̂r de modder, jonges!
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
smoksen , smoksen , smoksen, esmokst , onbehouwen lopen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
smoksen , smoksen , 1. moeizaam lopen door de sneeuw; 2. kussen; smokse, sloffend persoon.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal