elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smodde

smodde , smodde , [zelfstandig naamwoord] , morsebel. Smodkile, eene kiel, die men kleine kinderen over hunne kleeding aantrekt, ter voorkoming van morsigheid. Smodden, morsen. Nd. smuddern.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
smodde , smodde , vrouwelijk , keteltje om koffie in te koken, eigenlijk een soort blikken beker met langen steel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
smodde , smōdde , overtrek met mouwen. Zie: smōdschoet.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
smodde , [koffieketeltje] , smodde , mannelijk , Oud koffieketeltje; neuswarmertje.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
smodde , smodde , mannelijk , Oud koffieketeltje; neuswarmertje.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
smodde , smorre , [smorә] , vrouwelijk , cylindervormige metalen beker met steel, waarin koffie gekookt werd
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
smodde , smodde , ’t Substant. smodde of deszelfs diminutivum smoddeken beteekend hier een gemeen soort van tafelservietten, zoals men aan kinderen of dienstbooden geeft. Ik heb de vrouwen hooren aanmerken dat deze of geene groente smodderig smaakte en dat dit veroorzaakt werd door den aarden pot die te veel met vettigheid doortrokken was.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
smodde , smorre , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , smorn , smurrken , busvormige koffieketel met steel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
smodde , smodde , smorre , 0 , smoddes , (Zuidwest-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook smorre (Zuidwest-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe) = 1. ondeugend persoon Dat jong is een ondeugend smodde, maor je kunt er ok niet kwaod op worden (Bui), Die moej wal in de gaten holden, het is een smodde van een kereltien (Oos), z. ook smork 2. niet al te schoon, wat onooglijk persoon (Zuidwest-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Een smodde is niet al te redde (Sle), Wat bin ie toch een smodde. Nou hej net schoon goed ankregen (Dro)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
smodde , smodde , kort pijpje.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
smodde , smodde , kort pijpje.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal