elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smikkelen

smikkelen , smikkelen , zwak werkwoord , 1) Intr. Smakelijk eten, schranzen, snoepen. || Zit je lekker te smikkelen? – Zo ook in andere dialecten (DE JAGER, Freq. 1, 631; DRAAYER 37). – Vgl. opsmikkelen. 2) Trans. Zoenen, aanhalen, pakken; van een klein kind of een meisje. || Laat ik je ers smikkelen. – Ook elders bekend.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smikkelen , smikkelen , Smullen. Smikkelbaord, smikkelbrö̂r.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
smikkelen , smikkeln , smiggeln , [werkwoord] , peuzelen. Hai smikkelde gaauw zien brog op.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
smikkelen , smikseln , [werkwoord] , smikkeln. Ik von nòg wat smikselderij = nòg wat te bikseln.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
smikkelen , smiggeln , smikkeln , met bijgeluiden lekker eten
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
smikkelen , smikkele , werkwoord , Smullen, snoepen. Zegswijze dat wordt smikkele mit de deur dicht en ’t houtje op de klink, dat wordt een (niet gestoorde) smulpartij.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
smikkelen , smikkeln , smiggeln , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , Ook smiggeln (Zuidwest-Drents zandgebied, Kop van Drenthe) = lekker eten Wat he’k toch lekker zitten te smikkeln vandaag; wij hadden stampot moes met worst (Bui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
smikkelen , smikkelen , smikkelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
smikkelen , smikkeln , snoepen, smikkelen. Miene had ’n geldbriefien besteed veur snoeperieje, dât wol ze niet weetn en zie zee, dat de muuzn ’t opevreetn haddn. Mâr heur vae zee: “nee Miene, iej heb ’t versmikkeld”.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
smikkelen , smikkelen , werkwoord , smikkelen, stilletjes en lekker eten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
smikkelen , smaggelen , smikkelen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal