elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: sleur

sleur , sleur , [zelfstandig naamwoord] , De òlle sleur volgen, sleurwaark.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sleur , sluur , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sleur
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
sleur , sleur , 0 , sleur Het mot gien sleur worden (Gro)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sleur , sleur , sleur
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
sleur , sluur , zelfstandig naamwoord , sluure , sluurtie , sleur
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
sleur , slor , de slor komt er in, de klad komt er in.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal