elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schrimpen

schrimpen , schrimpen , [werkwoord] , part. schrompen , het smelten van de nierbedden, plukvet, en reuzel van geslagte dieren. Ook Dre. Scho. to scrimp, inkrimpen, verkleinen. Fri. forschrompele, verdord ineengekrompen. Nd. schrumpeln. Hd. schrumpfen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
schrimpen , schrempen , schrimmen , 1. uitbraden; licht branden; opkrimpen, verschrompelen, bv. van leder. Gron. schrimpen = smelten, van vet; omschrimpen = nog eens smelten, omsmelten. Geld. schramen, schraamkes = stukjes uitgebraden spek of vet. Bij Huyghens: schrempen = branden, zengen, schroeien. 2. Ook = schrijnen, bij lichte brandwonden.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
schrimpen , schrimpen , (Goorecht) = smelten, van vet; omschrimpen = nog eens smelten, omsmelten. Drentsch schremmen, schrempen = uitbraden; opkrimpen, verschrompelen, bv. van leder. Geldersch schramen, schraamkes = stukjes uitgebraden spek of vet. Bij Huyghens: schrempen = branden, zengen, schroeien, Drentsch ook: licht branden. Moet tot: krimpen, gebracht worden, van het Oud-Hoogduitsch crimphan, oorspronkelijk = met gekromde vingeren of klauwen pakken of omvatten, en vervolgens = vastgrijpen, samentrekken, krom samenbuigen, zoodat zulk een voorwerp gekreukt, gerimpeld, schrompelig moet worden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schrimpen , schrimpen , sterk werkwoord, intransitief , Rimpelig worden, samentrekken; b.v. van verf. || Pas op, dat ’et niet schrimpt (waarschuwing als een schilder (verver) te vet schildert). – Evenzo Mnl. scrimpen (vgl. Mnl. Wdb. op bescrompen). In de 17de e. komt het woord voor in de zin van verschrompelen en van schroeien, gezengd worden; zie DE JAGER, Freq. 1, 601. Thans is het nog in dialecten bekend b.v. Drents schrempen, uitbraden, opkrimpen (Drentsche Volksalman. 1847, 192), Gron. scrimpen, smelten, van vet (MOLEMA 373), Geld.-Overijs. schrimpe1en, schroeien (GALLÉE 39).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
schrimpen , schrimpen , [werkwoord] , ook: schrempen (Stad) =smelten, gezegd van vet. Vet omschrimpen = oversmelten. Zai het koanen oetschrompen. Eulie oetschrimpen, d.i. oetgrouzen mit n stokje brood ter in.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schrimpen , schrempen , schrimpen , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuidwest-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook schrimpen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) = 1. schroeien Het ooghaor is mij der of schrumpen, zo hiet was dat vuur (Sle), As een stukkien stoet schrömp, was de eulie klaor (Sle) 2. uitbakken Aj de vetkraanse schrimpen wolden, dan spatterden die klieren zo; daor zat water in (Hol), De russel wordt fien sneen. Hiernao wordt het vet schrempt (Gro) 3. keren van darmen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Keren of schrimpen van de darms (Zdw), z. ook schremmen, schrumpen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schrimpen , schrumpen , schrömpen, schrampen , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuidwest-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook schrömpen (Zuidwest-Drents zandgebied), schrampen (Pdh) = 1. uitbraden Ik wil het vet nog even oet de kaonen schrumpen, ...schrömpen (Sle), Wij moet het ruzzels nog schrumpen (Bor) 2. verhitten Eulie schrumpen d.i. door brood in de olie te doen de schraanderigheid er afhalen (Sle) 3. opkrimpen, bijv. van leer, verschrompelen (dva), z. ook schrempen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schrimpen , schremm , kaalbranden van verdord gras langs en in de sloten. Met Paosn gaot de kwaovente graeg an ’t schremm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schrimpen , schremmen , schroeien, verbranden (bijv. van dood gras in bermen); schrem, oogwenk, flits (nl. de tijd waarin het dorre gras brandt).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal