Woord: schapenkop
schapenkop , schoapekop
, schimpwoord voor: sul, hals, bloed. (v. Dale: schaapskop = domoor, zot.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schapenkop , schoapekoppen
, hortensia (heester). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
schapenkop , schaopkop , schaopekop, schaopskop , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook schaopekop (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), schaopskop (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, in bet. 2.) = 1. kop van een schaap 2. sufferd Wat een schaopkop, wat een stoffel (Hijk) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schapenkop , schaopekop , schaopskop , zelfstandig naamwoord
, de 1. kop van een schaap 2. onwijs, uiterst dom, onnozel iemand, goedige maar enigszins domme persoon met bolle ogen 3. bep. appel die aan de kop van een schaap doet denken 4. bep. tuinplant Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schapenkop , skaopekop , zelfstandig naamwoord
, schapenkop, scheldnaam voor een sufferd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schapenkop , skaopskop , zelfstandig naamwoord
, 1. schaapskop; 2. soort hortensia (langwerpige bloem lijkend op een schapenkop). Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schapenkop , schaopekop
, stapelwolk. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
schapenkop , schaopskop
, hortensia (hydrangea opuloides) (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |