elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schaats

schaats , schövel , mannelijk , schaats. “’t is is glad, zèj Harmen tègen Bartelt, / As ij geen scharpe schövels hebt, / Dan ròl ij dat ij spartelt.”
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
schaats , schaats , schees , (skaas) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast soms nog skees, schees. Zie de wdbb. || Me skees is kapot. Scheese rijen, Hs. (Koog, 9 Jan. 1726).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
schaats , schaasse , vrouwelijk , schaats
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schaats , op scheuvels , op schaatsen. Op scheuvels is ‘t n uur. b. in de war; c .verheugd. Hai is ter glad mit op scheuvels = hij is er dol blij mee; d. aan de zwier. Hai het es weer op scheuvels west. || schevel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schaats , skaaske , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , skaaskn , schaats; skaaskn loopm, schaatsenrijden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
schaats , sjaats , vrouwelijk , sjaatse , sjaetske , schaats, verouderd: sjtriksjoon.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schaats , schaetse , schaats.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schaats , schaats , schaatse , 0 , schaatsen, schaatsens, schaans , (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook schaatse = schaats Ik heb de hakkebaand van mien rechter schaatse kepot (Hol), z. ook scheuvel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaats , schaats , (Zuidwest-Drenthe), z. voor de in betekenis overeenkomende samenstellingen ook bij scheuvel (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaats , schaots , schaats.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schaats , skase , schäsen , schaats. Ook: skeuvel (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schäsen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schaats , schaesn , schaesns , schaats, schaatsen. Van mien iene schaese was ’t holt kepot. Zolle wie disse winter de schaesns nog onderkriegn?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schaats , schaetse , schaese , zelfstandig naamwoord , de; schaats, scheuvel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schaats , schaes , zelfstandig naamwoord , schaese , schaesie , schaats Hij heb al eerder ’n scheeve schaes gereeje Hij heeft zich al eerder slecht gedragen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schaats , sjaats , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , sjaatse , - , schaats
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
schaats , schôts , schaats
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schaats , schetske , schaatsje, schetsje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
schaats , skaatse , zelfstandig naamwoord , schaats. Zie ook: iezer, skeuvel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schaats , schèts , schaats
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schaats , schaots , schaotse, schaatse, schaats, schäätse , schaats; schaotsen etc. rieden, (ww.) schaatsen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schaats , sjaats , mannelijk , sjaatse , sjaetske , schaats
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schaats , sjaats , zelfstandig naamwoord , sjaatse , sjaetske , schaats
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schaats , schòts , zelfstandig naamwoord , schaats; Weijn schaots / schòts (krt. 31); Audioregistratie 1978 - Wij zèn op de schòtse nòr Osterhout gewist, dan moeste mar tweej keere öt te stappe èn koste wir verder! (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal