elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ruilen

ruilen , ruilen , Schommelen, (anders bungelen of talteren [waarvan in de 3e bijdrage]); Holl. ruilen, keeren, verwisselen, Fransch rouler.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
ruilen  , rülle , ruilen
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ruilen , ruilen , Buiten de beteekenis van permutare, die Kiliaan alleen heeft, wordt dit verbum gebruikt voor een spel der kinderen, wanneer ze, in een met de twee einden in de hoogte vastgemaakt touw zittende, agterwaards en voorwaards slingeren. Elders zegt men schongelen of schommelen enz., zie Kiliaan op schongelen. De ruile is het aldus vastgemaakte touw.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
ruilen , raaieln , [werkwoord] , n Dovver veur n doeve raaieln. Van ploatse raaieln. || buten , (Stad)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ruilen , raailen , [werkwoord] , ook: ruieln (Westerkwartier) =róilen, gewoonlijk buten. || buten; raaieln , (Stad; Gorecht; Oldambt)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ruilen , ròilen , [werkwoord] , ruilen. Ròilen aan = ruilen tegen. || ròil
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ruilen , rùeln , zwak werkwoord , ruilen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ruilen , rool , ruilde; gerolen, geruild
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
ruilen , ruilen , ruieln, röllen , zwak werkwoord, overgankelijk , Ook ruieln (Zuidoost-Drents zandgebied), röllen (Ros) = ruilen Ik heb die appel ruield, ...ruild (Sle), Ik wil det peerd wel van oe kopen, mar ik wil ook wel ruilen (Ruw), Zeg even dat het ruilen van de haon niet deurgeit met die boodschap werden kinderen bij wijze van grap op pad gestuurd (Row), Aj die jurk ruilen wilt, moej de kassabon metnemen (Bor) *Van ruilen komp huilen (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ruilen , ruilen , ruilen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
ruilen , rûile , ruilen , Meej rûile moet'ter aalté wa getûiteld worre vurdég'get ins zé meej mekaore. Met ruilen moet er altijd wat gehandeld worden voordat je het eens bent met elkaar.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
ruilen , ruile , werkwoord , ruil, rool, geroole , ruile In d’n oorlog van ’40-’45 wier d’r deur iederêên geroole; ’t geld was gêên cent waerd In de oorlog van 1940-1945 werd er door iedereen geruild; het geld was geen cent waard
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
ruilen , rûile , werkwoord , rûilde, gerûild , ruilen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ruilen , rèùle , rùlt, rùlde, gerùld , ruilen , Van rèùle kumt hèùle. Van ruilen komt huilen. , Wèij zén van plèts gerùld. Wij hebben van plaats geruild.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
ruilen , gerolen , geruild.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
ruilen , rule , ruultj, ruuldje, geruuldj , ruilen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ruilen , rule , werkwoord , ruultj, ruuldje, geruuldj , ruilen ook toese
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ruilen , reule , werkwoord , (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) ruilen; ruuële (Weerts (stadweerts)) ruilen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ruilen , geroole , werkwoord, voltooid deelwoord , geruild; - voltooid deelwoord van 'rèùle'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
ruilen , rèùle , werkwoord , zowel zwak 'geröld' en 'gerèùld', als sterk: geroole; B rèùle - rölde - geröld; ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij rölt; Bosch gerole - geruild; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww.tr. en intr. - ruilen; 1. ruilen; Cees Robben - Prent van de Week - zal oe rèùle vur den buurman?; Trouwes dè rèùle en tèùtele wier dur ons veul gedaon, zeker as et net Siendereklaos waar gewist. [over het onderling ruilen van cadeautjes die men op sinterklaasdag had gekregen] (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - kòp óp stèrt rèùle (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973)- met gesloten beurzen afrekenen; WBD III.4.4:304 'ruilen' = wisselen; Stadsnieuws - Hij hò zene pindòl meej mèn geroole (281007); 2. uitdrukking rèùlen èn tèù(te)le; - combinatie van ruilen en tuitelen = handelen; WBD III.3.1:55 'ruilen', 'kwanselen, tuitelen, verhandelen' = kwanselen; WBD III.3.1:49 'ruilen', 'tuitelen, vertuitelen, vertutselen, matsen' = verkwanselen; WBD III.3.2:191 rèùle, rèùtele, tèùtele = tuitelen, ruilen; rölt, rölde - ruilt, ruilde; tegenwoordige tijd sing., resp. verleden tijd van 'rèùle', met vocaalkrimping
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal