Woord: roosteren
roosteren , roostere
, klaren, leveren, lappen, opknappen. - Ik zal ʼem dat wel roostere, dat zal ik wel opknappen. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
roosteren , reustere
, reusterde, haet of is gereustert: roosteren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
roosteren , reusteren
, reusteren, ereusterd , roosteren. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
roosteren , reustern , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Veenkoloniën, Kop van Drenthe) = 1. de sorteermachine bedienen Dei kwaojong mus toerloos reustern bie het eerpelscheppen (Ros), Bai febriekeerpels oflevern mus de schipper reustern (Eev) 2. sorteren (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord) De erpel wordt naor grootte reusterd (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
roosteren , reustern , zwak werkwoord, overgankelijk
, roosteren Ze gungen een stukkie vlaais reustern boven het vuur (Row), Onder het eerappelkrabben meuken wie wal is een vuur en reusterden der eerappels op: an een stokkie steken en dan boven het vuur holden (Bco), Neuties reustern op de kachel (Bal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
roosteren , reusteren
, roosteren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
roosteren , reusteren , roosteren , werkwoord
, roosteren, roosten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
roosteren , ruustere , werkwoord
, ruusterde, geruusterd , volksspel , (bep. volksspel) ruustere Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
roosteren , reusteren , werkwoord
, reusteren, ereusterd , roosteren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
roosteren , reusteren
, 1. roosteren; 2. krijgen, voordeel behalen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
Roosteren , Roeëstere
, Roosteren Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
roosteren , ruëstere , werkwoord
, ruëstertj, ruësterdje, geruësterdj , roosteren Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
roosteren , ruuestere
, ruuesterde – geruuesterd , roosteren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |