elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: rillerig

rillerig , rillêrg , zie: grillêrg.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
rillerig , rilleg , [bijvoeglijk naamwoord] , ook: rillerg (Hogeland) =huiveng. || grillerg
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
rillerig , rillerig , rilderig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook rilderig = rillerig Ik weit nich wat mie scheelt, man ik bun zo rillerig (Bov), Die vrouwe is altied rillerig en zie zit zowat baoven op de kachel (Bro)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
rillerig , rillerig , rilderig , bijvoeglijk naamwoord , rillerig
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
rillerig , rilderig , rillerig , kil (weer).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal