Woord: rafelen
rafelen , reifele
, rafelen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
rafelen , roaveln , [werkwoord]
, rafelen Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rafelen , reefln , werkwoord
, 1 rafelen, 2 uitvoerig teuten Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
rafelen , riffele
, rafelen Ik woi, det dè rotjong mar was gebreîd en nie genèêjd, want dan ha’k ’m uut kunnen riffele! Uitrafelen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
rafelen , raofele , ruffele
, raofelde, haet of is geraofelt/ruffelde, haet of is geruffelt , rafelen; zie ook: ruffele.; ruffele rafelen Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rafelen , réjfele
, rafelen, gezegd van de stof. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
rafelen , rèffele , werkwoord
, rafelen. Schomt oe eijge òm dieje jas on te trèkke. De roffels hangen ’r bè. De rafels hangen erbij. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
rafelen , refelen , reifelen
, draad van de boontjes halen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
rafelen , refelen
, refelen, erefeld , 1. draadjes van boontjes afhalen; 2. rafelen; * bidden töt oe de lippen refelt: heel lang bidden en smeken. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
rafelen , rafeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Var. als bij rafel = 1. rafelen Wat rafelt, ...refelt (veroud.) dat goed (Sle), Dat is zukke holle stof, die rafelt bar (Oos), Zie rafelden de touwen oet mekaar (Bov), Eerst even umslingern, anders rafelt het zo (Coe), Die mouw begunt ok al te raofeln (Gie), Zelfegge of zelfkaante refelt neet (Wap), De kouse...ik vulde hum refeln een ladder krijgen (Hol) 2. uitschelden (Zuidwest-Drenthe, noord) Hij hef hum de peinze vol erafeld (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rafelen , [rafels krijgen] , reifelen
, rafelen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
rafelen , refelen
, 1. bonen draden; 2. rafelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
rafelen , reifeln
, rafelen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
rafelen , raffelen , rafelen , werkwoord
, rafelen (van stof, garen) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rafelen , ruffele , raofele , werkwoord
, ruffelde, geruffeld/raofelde, geraofeld , rafelen , VB: D'n trikkoo ês aon de moûwe aon 't ruffele.; raofele Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
rafelen , rèffele
, rafelen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
rafelen , refelen , werkwoord
, refelen, erefeld , 1. rafelen; 2. van draden ontdoen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
rafelen , rèffele
, gerèffeld , rafelen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
rafelen , rafelen
, draden afhalen van bonen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
rafelen , refelen
, rafelen; refelig, rafelig. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
rafelen , riefelen , reven
, draden afhalen van bonen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
rafelen , rèffele , werkwoord
, rafelen, vezelen (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
rafelen , raofele
, raofeltj, raofeldje, geraofeldj , rafelen , Det stóf is aan ’t raofele. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
rafelen , ruffele , werkwoord
, ruffeltj, ruffeldje, geruffeldj , losse draden uittrekken ook oetruffele Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
rafelen , raofele , werkwoord
, rafelen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
rafelen , rèffele , zwak werkwoord
, rèffele - rèffelde - gerèffeld , rafelen; De Wijs – M’n nylons willen wel ladderen mar reffelen doen ze nie (23-09-1970); Cees Robben – Oew broek is aon ’t reffele... (19770812); WBD 'rijfele' en 'rèèfele' (II:1255) - rijfelen, rafelen; WBD III.1.3:16 'reffelen' = rafelen; WBD III.4.4:248 'rafelen' = rammelen (et rôozenhuuke afrèffele, WS); WBD III.4.4:317 'reffelen' = vezelen; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww. ntr. 'reifelen', losgaan van draden van een weefsel, rafelen; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - REIFELEN - rafelen, uitrafelen; da' goed reifelt fel; ook RIJFELEN Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - rèffele ww - rafelen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |