Woord: ranken
ranken , rangen
, afstroopen van de draden van peulen en tuinboonen; Gron. rangen, streepen, streupen, enz. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
ranken , rénge
, rengen Bónne, bóntjes rénge Bonen, boontjes ontdoen van “draden”; puntjes en draadjes van bonen afhalen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
ranken , range , werkwoord
, Boontjes ontdoen van hun zijdraadjes. Ook: blezen. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
ranken , rangen , zwak werkwoord, overgankelijk
, peulvruchten ontdoen van draden (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Wij moet nog een körf vol bonen rangen (Hijk), Met bonen hej altied een bult wark; ie moet ze rangen en punten (Bei), z. ook draoden, rangeln Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ranken , rangeln , ranken, rankeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook ranken (Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe), rankeln (Zuidoost-Drents veengebied) in bet. 1. = 1. klimmen, ranken Die bonnen rangelt, ...rankt al mooi hen boven (Sle) 2. peulvruchten ontdoen van draden (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Wij moet nog bonen rangeln (Dro), z. ook draoden, rangen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ranken , rèèngen
, peulen van uiteinden en draad ontdoen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
ranken , ranken , raanken, rangen , werkwoord
, ranken, uitlopers gaan vormen, vaak: waarmee een plant klimt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ranken , renge , werkwoord
, rengde, gerenk , bonen , (bonen van de draad halen, afhalen) reng VB: Allewyl hôfs te de boene haos neet mie te renge. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ranken , renge
, van draad ontdoen (bonen) Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
ranken , râânke
, ranken. in de uitdrukking “bwôône râânke”, “bonen ontdoen van de zijdraden”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
ranken , rangen
, draden afhalen van bonen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ranken , renge , werkwoord
, bonen afhalen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
ranken , renge
, rengtj, rengdje, gerengdj , 1. draden afhalen van bonen 2. afzetten , De boeane renge. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
ranken , renge , range , werkwoord
, rengtj, rengdje, gerengdj/rangtj, rangdje, gerangdj , het schoonmaken van snijbonen (toppen en het verwijderen van de draadjes); range zie renge Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |