elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ratelen

ratelen , räotelen , zwak werkwoord , reutelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
ratelen , ratelen , zie: scharl.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
ratelen , räotelen , Rammelen, druk praten. Lik mîn n(i)eet langer an ʼt oor te räotelen! Bin îlü̂̂ nog n(i)eet ü̂̂teräoteld?
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
ratelen , räotelen , Rammelen, druk praten. Lik mîn n(i)eet langer an ʼt oor te räotelen! Bin îlü̂ nog n(i)eet ü̂teräoteld?
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
ratelen , rättelen , al maar doorbabbelen, ratelen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
ratelen , roateln , [werkwoord] , ratelen. Roatelslang.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ratelen , ràtln , zwak werkwoord , lawaai maken
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ratelen , rùetln , zwak werkwoord , onbenullig praten, voor gek weg
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ratelen , raatele , raatelde, haet geraatelt , ratelen; kwebbelen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ratelen , rateln , raoteln, raeteln , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook raoteln (Noord-Drenthe), raeteln (zwn) = 1. een ratelend geluid maken De jongen hadden waskniepers in de rare van de fiets daon en met mekaar kwamen ze der anrateln (Pdh), De olde boerenwaogens en hondekarren raotelden vrouger over de straot (Pei), Het ratelt in de verte rommelt, onweert (Sle), De wekker ratelt, het is zes uur (Exl) 2. onophoudelijk praten Dat mens ratelt man an ein kette deur (Bco), Wat het dat malle mèens toch wèer te rateln, die wet ok van gien opholden (Bei), Het is net een radio, hij ratelt an ien ende deur (Flu), Hol je toch ies stil te rateln (Sti)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ratelen , ratelen , ratelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
ratelen , rattelen , raetelen, rottelen , werkwoord , 1. hard klepperen, rammelen 2. aanhoudend druk praten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ratelen , räotele , werkwoord , räotelde, geräoteld, räotelenterre , ratelen , VB: Dao räotelt get aon de fits, ich zoûw d'r éffe nao laote lore es ich dich wäor.; kakelen (veel praten) räotele VB: Ze zaote mer tiëngenuüverèin te räotele.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ratelen , roatele , ratelen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ratelen , rettelen , 1. ratelen, babbelen, kletsen; 2. rammelen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
ratelen , ratele , rateltj, rateldje, gerateldj , 1. ratelen, kletsen 2. met de ratel rondgaan
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ratelen , raotele , werkwoord , raoteltj, raoteldje, geraoteldj , ratelen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ratelen , raotele , zwak werkwoord , raotele - raotelde - geraoteld , ratelen; Cees Robben - Prent van de Week - raotelend meej veul bravoer; veul geraotel; WBD III.4.4:248 'ratelen' = rammelen; raotele - raotelde - geraoteld (geen vocaalkrimping); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - RATELEN - reutelen, den doodsreutel hebben
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal