Woord: rappel
rappel , [niet sluitend] , rappel , bijvoeglijk naamwoord
, niet sluitend. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
rappel , rappel
, zie: spalkerei. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
rappel , raplement , rappelement, rabbelement
, standje, berisping. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |