elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: punten

punten , punten , [werkwoord] , iets, dat niet terstond zigtbaar is, onderzoeken door er een scherp ijzer (puntizer) in te steken, b.v. of zich hier of daar vlinten (z.o.h.w.) in den grond bevinden; ook plagt men geregtelijk eene 'wonde te punten', d.i. te peilen, de diepte te onderzoeken. z. Excol. 1 Dl. blz.448.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
punten , punten ,  puntern , met een lang, puntig ijzer den bodem onderzoeken om keisteenen op te sporen; stien punten. (Gron. puntjen, waar het bv. de bonkezuikers deden, en dat ook op kerkhoven plaats heeft om te onderzoeken of er ook kisten in den grond aanwezig zijn). Het voorwerp, waarmede men zulks doet, noemt men puntiezer, ook: stienprikker.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
punten , puntjen , peilen, den bodem met een puntijzer onderzoeken zooals bv. de bōnkezuikers doen; ook heeft het op kerkhoven plaats om gewaar te worden of daar ook kisten in den grond aanwezig zijn, enz. Drentsch bepunten = opsporen van keisteenen. Ook, fig., zooveel als: polsen, iemands gevoelen uitvorschen. ook Drentsch. Vgl. ofpunten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
punten , punken , [werkwoord] , 1 met de punt van schoen of klomp onderzoeken of men door een water lopen kan; 2 polsen. Zie puntjen. , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
punten , punten , [werkwoord] , Doe most hom es punten. || puntjen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
punten , puntjen , punten , [werkwoord] , 1 met n puntiezer nagaan, of de kisten op ‘t kerkhof vergaan zijn; 2 in ‘t algemeen: met ‘t puntiezer onderzoeken. Bonkezuikers puntjen; 3 polsen. Westerwolde punken. Ze puntjeden òf ze wat gewoar wòrren konnen; ze wollen ‘t oetpuntjen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
punten , punten , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. met een ijzeren stang in de grond etc. steken Zij was an het steiner punten kijken of er stenen in de grond zitten (Bov), Wij moet even punten, waor de put zit (Bor), Wij meut det heui even punten, want de bulte begunt aordig te roeken als controle op hooibroei (Pes), Even punten, hoeveule vene hier zit (Ruw) 2. aanpunten Wie binnen an het richelpaolen punten (Eco) 3. van punten ontdoen Bonnen kuj punten, mor as er draod inzit, proot wij van rangen (Sle) 4. een punt vertonen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) De lampepit punt, knip hum even wat op (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
punten , punten , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied) = punten geven Een koe punten op een viekeuring (Man)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
punten , punten , werkwoord , 1. met een puntig voorwerp stoten of steken (bijv. van plaggen, e.d.) 2. aanpunten 3. puntjes van bonen afnemen (met het mes) 4. van de pit van een lamp: bij het branden een punt gaan vormen 5. de punt van de pit van een lamp wegnemen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
punten , punden , punten , draden afhalen van bonen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal