elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: puntelijk

puntelijk , punnêlk , zooveel als: hoewel armoedig, toch zindelijk gekleed; vooral van vrouwen gezegd. Middel-Nederlandsch puntelic = gepast; Deensch pynselig = sierlijk; pynt = opschik, sier.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
puntelijk , punnelk , [bijvoeglijk naamwoord] , ook: punlek (Hogeland) =1 in de puntjes gekleed. Wat is zai punnelk!; 2 mooi. Punnelk weer.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
puntelijk , puntelek , punctueel, precies, nauwkeurig.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
puntelijk , puntelik , puntelikker, puntelikste , punctueel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
puntelijk , peuntelik , bijvoeglijk naamwoord , punctueel , VB: Ze ês peuntelik op hëur wérk, ich kên neet aanders zegke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
puntelijk , puntelijk , 1. puntig, spits toelopend; 2. middelmatig; 3. secuur, precies (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
puntelijk , [punctueel] , puntjelik , puntjeliker, puntjelikst , punctueel , Puntjelik op tied zeen. T’r puntjelik verzörgdj oetzeen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
puntelijk , pûntelik , pûntjelik , bijwoord , eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; accuraat, zorgvuldig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal