elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pomphok

pomphok , pomphokke , 0 , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = bestrate ruimte binnenshuis, waar de pomp staat De pompe stund in het pomphokke en daor was een geute mit een gat in de mure um het water mit schrobben hen buten te laoten lopen (Geb), z. ook pompstraot, pomphoek
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pomphok , pomphokke , pompehokke , zelfstandig naamwoord , et; hok met stenen of houten vloer, voor het schoonmaken van potten, pannen, melkbussen enz.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pomphok , pomphokke , pomphokke , (Doornspijk, Oldebroek, Elburg, elders geut(e)), 1. een al dan niet afgescheiden ruimte, meestal op de deel, die gebruikt werd voor boenen, schrobben en wassen; 2. ruimte op de deel waar gekarnd werd en waar het melkgereedschap bewaard werd.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal