Woord: pokkelen
pokkelen , pokkêln
, zwaar werken, van daglooners, sjouwerlieden, enz., eigenlijk zooveel als: den pōkkel er aan wagen. Friesch pocheljen = arbeiden, zwoegen; Zuid-Limburgsch poekkele = op den rug dragen; Oostfriesch pukkeln = zwaar dragen; met inspanning arbeiden; Westfaalsch puckeln = met moeite dragen. Zie: pōkkel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pokkelen , pukkele
, op de schouders dragen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
pokkelen , pokkeln , [werkwoord]
, ook: pukkeln (West-Westerkwartier) =harde lichamelijke arbeid verrichten. Hai het n bult pokkeln doan van zien levent. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pokkelen , pokln , zwak werkwoord
, zich afbeulen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
pokkelen , pokkeln
, zwaar werken Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
pokkelen , pokkelen
, pokkelen, epokkeld , zwaar werk verrichten, hard werken. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
pokkelen , pokkeln , poggeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook poggeln (Zuidwest-Drenthe) = zwaar en hard werken, zwoegen Het is heur goed gaon, mor zie wussen ok van pokkeln (Emm), Ik hebbe hard epokkeld vandage (Rui), Wij mussen er tegen pokkeln um dat wark klaor te kriegen (Zwin), Ik mut er aordig tegen poggeln (Nije) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pokkelen , pochelen , werkwoord
, steeds hard werken, voortdurend veel, zwaar werk doen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pokkelen , pôkkele , werkwoord
, pôkkelde, gepôkkeld , dragen , (een zware last op de rug dragen) pôkkel VB: Es te zoe 'n oor gepôkkeld hebs, hebs te d'n tuút lèg.; wassen (iemands rug wassen) pôkkele VB: Naodat ze boëve wäore koëme pôkkelde de mynwërkers zich oonderèin. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
pokkelen , pokkelen
, zwoegen (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
pokkelen , [elkaars rug wassen] , poekele , pókkele
, poekeltj, poekeldje, gepoekeldj, pókkelt , (mijnwerkers) elkaars rug wassen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |