elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: poeterig

poeterig , poeterig , bijvoeglijk naamwoord , Snoezig, lief. Zie poet. || Och, hoe poeterig! Wat ’en poeterig speldje (broche).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
poeterig , poeteg , poeterg , [bijvoeglijk naamwoord] , mit poetjes in ‘t gezicht.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
poeterig , poeterig , bijvoeglijk naamwoord , smerig, onrein
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
poeterig , poeterig , 1. humeurig; 2. vies, ongewassen (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal