elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: poeperij

poeperij , puperîj , vrouwelijk , Diarhee. Zie: loperîje.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
poeperij , [diarree] , puperîje , vrouwelijk , Diarrhee. Zie: lóperîje.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
poeperij , poeperéj , diarree, poeperij ’k Bén án de poeperéj Ik heb diarree.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
poeperij , poeperieje , diarree.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
poeperij , poeperieje , diarree.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
poeperij , poeperij , 0 , diarree Ik bin an de poeperij, ik heb de maag goed van streek (Emm), Hij was in de poeperai, het is ok zu’n gruinpens (Pei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
poeperij , poeperieje , buikloop.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
poeperij , poeperi’je , zelfstandig naamwoord , de 1. het voortdurend poepen 2. diarree
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
poeperij , poeperi’je , zelfstandig naamwoord , diarree.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
poeperij , poeperie , poeperieje , diarree.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal