Woord: poelepetaat
poelepetaat , petoater , poatoater, poelpetoater, poelpertoan, poelpetoan,
, parelhoen, bij v. Dale: poelepetaat, poelepetane, verbastering van het Fransche poule pintade. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
poelepetaat , poatoater*
, zie ook petoater * en poelpetoater *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
poelepetaat , poelpetoater*
, bij v. Dale: poelepetaat en poelepetane. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
poelepetaat , hoelepetoater , [zelfstandig naamwoord]
, hoelpetoater = poelepetaat. || voelepetoane Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
poelepetaat , petoater , poelepetoater , [zelfstandig naamwoord]
, poelepetane, parelhoen, Indische kip. Van het F. poule pintade = gespikkelde kip. Ook verbasterd tot voele petoater. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
poelepetaat , voelepetoane , [zelfstandig naamwoord]
, 1 poelepetaat.; 2 smeerpoes. De vogel heet algemeen voele petoater. || hoelepetoater , (Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
poelepetaat , tullepetaan , pullepetaan, poelepetaat , vrouwelijk
, [F.: poule pintade] kip met spikkeltjes, parelhoen; poelepetaat [Ove] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
poelepetaat , poelepetätten , poelepetaeten
, parelhoenders. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
poelepetaat , poelepetaat
, parelhoen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
poelepetaat , tullepetaon , zelfstandig naamwoord
, parelhoen, * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: poule pintade: parelhoen. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
poelepetaat , poelepetaetn
, parelhoender. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
poelepetaat , poellepetaat
, parelhoen , Daor kun'de nie um hènne, dé gelûid van ‘n poellepetaat dé dreugt wiit, hil schón voogels daor nie van. Daar kun je niet om heen, dat geluid van een parelhoen dat klinkt ver, heel mooie vogels overigens. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
poelepetaat , poelepetaot , poelepetaote , zelfstandig naamwoord
, de 1. parelhoen 2. kalkoen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
poelepetaat , pullepetaat , poelepetaat
, parelhoen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
poelepetaat , poelepetate , zelfstandig naamwoord
, 1. parelhoen; 2. flinke mep, oplawaai. Za-k oe een poelepetate gèven. Zie ook: petätter. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
poelepetaat , poelepetater , poelepetater, pullepetaot
, (< fr. poule pintade) 1. parelhoen; 2. schreeuwlelijk (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
poelepetaat , poelepetaat , poetpetoet , zelfstandig naamwoord
, parelhoen (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant); poetpetoet; kwartel (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
poelepetaat , poelepetaot , zelfstandig naamwoord
, WNT POELEPETAAT - Ontleend aan Fr. poule pintade, waarvan het tweede woord aan het Sp. pintado is ontleend, dat een Lat. vorm pinctatus doet onderstellen. De beteekenis is dus eigenlijk 'gespikkelde kip'; parelhoen (Numida meleagris); Cees Robben – [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709); WBD III.4.1:185 'poelepetaat' - parelhoen (Numida meleagris) - frequent in Tilburg; koosnaam voor kinderen; - m'n lekker sjeklaatje, / m'n marremelaadje, / m'n poelepetaatje, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Michieltje’, 1938); - Hey, mijne kleine, poelepetaat/ Nou wordt het wel, een beetje te laat... (Tony Ansems, Hey klein drölleke; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009); vrouwspersoon die opvalt door dom of raar doen; K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de poelapetaote = zussen Blomjous (blz. 26) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |