elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: plug

plug , vlug , bij letterverwisseling = plug, dat is deugniet, lichtmis. Ook bezigt men het hier in de beteekenis van schalk. Zie Strop.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
plug , plug , [zelfstandig naamwoord] , eene pen van vlierboomhout, door de schoenmakers gebruikt, om het leder onder de hiel der schoenen vast te maken. Nd. pflügge. Hd. Pflock. Fri. Dre. plug. Ook een schraal, klein dier, b.v. 'en plug van en kat'. Ook van een mensch, vooral in 't Fri. hetzelfde wat in het Ndl. ploert is.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
plug , plug , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. pleghout.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
plug , plog , plogge, plug , [zelfstandig naamwoord] , ook: plug (Hogeland Westerkwartier en Stad) =1 (houten) pinnetje in de schoenzolen; Hogeland Westerkwartier en Stad; 2 (Westerwolde) sluithout van de baanderdeure. || banderdeur; banderdeure
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
plug , plogelze , plug
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
plug , plugge , plug.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
plug , plug , plugge , 0 , pluggen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook plugge (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengeb. Oost-Drenthe), met rekking in Noord-Drenthe = 1. houten pennetje Wie meuken pluggen oet vleerholt (Ros), Haomer zit lös in ’t stok, door moej even een pluggie bij indooun (And), De schounlapper boorde een gattie in de zool en sluig der dan een plug in (Eev) 2. plug Aj een spieker in de muur wil slaon, moej eerst een gat vèurboren en dan der een plugge inslaon (Bei) 3. pluk (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Wat is daor een plugge wol ofkommen (Sle), Hie hef die jong een heeile plug haor oet de kop trökken (Eex), z. ook pluk
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
plug , plugge , plug
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
plug , plogge , plugge, plugien, plug , zelfstandig naamwoord , de 1. houten pen: met name voor pen-en-gat-verbindingen, ook: wig of plug, pin met name ter bevestiging van zolen aan schoenen 2. pijpje kunststof dat men in een geboord gat in de muur doet om m.b.v. een schroef iets aan op te hangen of anderszins te bevestigen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
plug , plug , zelfstandig naamwoord , plugge , pluchie , [O] wig Zie je niet dat die kast vooroverhangt? D’r mot een pluchie onder de voorpôôte
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
plug , plugge , zelfstandig naamwoord , plug.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
plug , plug , persoon (meestal in ongunstige betekenis) (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal