elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pinksteren

Pinksteren , cinksen , voor Pinksteren, vooral door de landlieden.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
Pinksteren , Pinkster , Pinksten , Pinksteren.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
pinksteren , pinkstern , (werkwoord) Zoo noemde men, of noemt men nog, elkander op Pinksteren met de kleine soort van brandnetel, aardigheidshalve pinksterbloum gedoopt, om het hoofd en op de handen te slaan. Dit was vóór een zestigtal jaren althans onder de schooljeugd te Nieuw-Beerta een gebruik. Uit het volgende blijkt dat zulks op meer plaatsen in zwang was. “Geen wonder dat een feest (Paaschfeest) als herdenken der Schepping ( bij de oude Friezen) vele naweeen, katzenjammer, opleverde. Deze vinden hare zinnebeeldige genezing in ʼt Pinksterfeest, waarop wij oude Oldambtsters gewoon zijn elkander met brandnetels te slaan, volgens oude traditiën het beste medicament tegen verzwakking der zenuwen.” Prov. Gron. Cour. 1882, no 79.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
pinksteren , pinksteren , zwak werkwoord, intransitief , Pronken (Krommenie). Vgl. pinksterbloem 2. || Loop nou niet zo te pinksteren mit je nuwe jurk an.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pinksteren , pinkstern , [werkwoord] , elkaar slaan met brandnetels, gelijk onder de schooljeugd gebruik was des daags voor Pinkster. Ook bevestigden de jongens brandnetels aan doorrijdende rijtuigen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
Pinksteren , pinkster , [zelfstandig naamwoord] , Pinksteren. Zie hoaneboom.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
Pinksteren , Poinster , zelfstandig naamwoord , Verouderde vorm van Pinksteren.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
Pinksteren , Pinkstern , 0 , Pinksteren Met Pinkstern is het maark op de Leik (Row), Pinkstern is zeuven week nao Paosken (Sle), As Paosken en Pinkstern op ien dag valt, dan krieg ie dat dus nooit (Pdh), (fig.) Ie kiekt heur hielemaole tegen Paosen en Pinkstern an tegen het kruis (Hgv), ook Hai luip met Paosen en Pinkstern bloot met de geslachtdelen bloot (Eev) *Woor de wind met Paoschen zit, zit e met Pinkstern ok (Emm); Van Paosen tut Pinkstern is nog wel vol te holden, maor van Pinkstern tut Paosen, dat is een ende (Zdw); As het Pinkstern is (2x) / Dan slacht mien va de bok / Mien moe, die maakt de darmties schoon / En hangt de worsties op oud rijmpje (Sti)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pinksteren , pinkstern , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. uitgaan met Pinksteren (Zuidwest-Drenthe, zuid, ti) Zij gaot uut pinkstern (Bro), Wij gaot nog wel is uut pinkstern (Ruw) 2. hard werken (Zuidoost-Drents zandgebied) Wij hebt er nogal tegen pinksterd, daw het klaorkregen (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
Pinksteren , Pinksteren , pinksten , (Kampen, Kampereiland) Pinksteren. Ook: pinksten (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
Pinksteren , Siengse , zelfstandig naamwoord , feestdag, Pinksteren. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: cinq: vijf, * H.H. Mallinckrodt, Prisma Latijn handwoordenboek: Quinquagesima, vijftigste dag na Pasen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
Pinksteren , pinkstere , pinksteren , Ge kriig’get zó gaauw és pôsse én pinkstere óp innen dag valle. Je krijgt het zo vlug als pasen en pinksteren op één dag vallen. Je krijgt het nooit dus.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
Pinksteren , Pinkster , Pinksteren , zelfstandig naamwoord , de; Pinksteren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
Pinksteren , peenkste , zelfstandig naamwoord, mannelijk , peenkstes , - , Pinksteren , VB: Mêt de Groete Broonk ês voëgelsjete op d'n däog nao Peenkste, op Peenksmaondig.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pinksteren , Piensteren , Pinksteren (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
Pinksteren , Pinkste , Pinkstere , Pinksteren , Es Paose en Pinkste op eine daag valle: dus nooit, dooddoener.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
Pinksteren , Pingste , Pinksteren (Duits: Pfingsten)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
Pinksteren , Pînkstere , eigennaam , Pinksteren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal