Woord: pikant
pikant , piekant
, bits, vinnig, stekelig, hekelend; hiervan: piekantîg, en: piekanthaid = piekantîghaid = pikanterie: dat zee zij oet piekantighaid. Zie v. Dale art. pikant. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pikant , pîkant , pîkantig, pîkanterig
, naijverig. Afl. Pîkanterîje. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
pikant , pîkant , pîkantig, pîkanterig
, naijverig. Afl.: Pikanterîje. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
pikant , pikant , pikanteg , [bijvoeglijk naamwoord]
, scherp, vinnig. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pikant , spikant , [bijvoeglijk naamwoord]
, nevenvorm van pikant, onder invloed van spiekern; Spikanterij = spieker, steek onder water. || pikanteghaid Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pikant , pikant , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. scherp (van smaak) 2. gewaagd, ondeugend 3. (van de uiterlijke verzorging) keurig Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pikant , pikaant , bijvoeglijk naamwoord
, pikant , VB: pikaante saws VB: Awwe kies hèt 'nne pikaante sjmäok Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
pikant , piekâânt
, o afgunstig, naijverig. in de uitdrukking “piekâânt zèèn op mekaore”, “niet kunnen uitstaan dat een ander meer krijgt dan jezelf. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
pikant , piekaantig
, geïrriteerd, nijdig, boos (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |