elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pijpendop

pijpendop , piepdòp , [zelfstandig naamwoord] , ‘t dekseltje op de pijpekop.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pijpendop , piependöppie , veiligheidsdopje op de pijp.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
pijpendop , piependöppien , kleine jongen of klein meisje.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal