Woord: pierenverschrikker
pierenverschrikker , pierenverschrikker , 0
, pierenverschrikkers , borrel Nog even een pierenverschrikkerdie nemen en dan gao’k hen bedde (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pierenverschrikker , piernverschrikker
, borrel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
pierenverschrikker , piereverschrikker , zelfstandig naamwoord
, de 1. pierenverschrikker, borrel, ook speciaal van een borrel die zo tegen de middag werd gebruikt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pierenverschrikker , piereverschrikker
, borrel. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |