Woord: pijnkeutel
pijnkeutel , [kleinzerig, schriel persoon] , pîne-köttel , mannelijk
, kleingeestig, schriel mensch. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
pijnkeutel , pînekö̀ttel , mannelijk
, Kleinzeerig, vreesachtig of schriel mensch. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
pijnkeutel , [kleinzeerig persoon] , pînekö̀ttel , mannelijk
, Kleinzeerig, vreesachtig of schriel mensch. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
pijnkeutel , pienekeudel , pienkeudel , [zelfstandig naamwoord]
, benepen (vrouws)persoon. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pijnkeutel , pieneköttel
, iemand die erg op de centen is, gierigaard. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
pijnkeutel , pieneköttel
, iemand die erg op de centen is. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
pijnkeutel , pienekeutel , 0
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. pietje precies (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Een pienekeutel is iene, die het overdreven krek komp (Nam) 2. kleinzerig persoon, klager (Zuid-Drenthe) Dat is ok een pienekeutel, die kan ok niks verdragen 3. erg zuinig en gierig persoon (Zuidwest-Drenthe, zuid) Een pienekeutel is iene, die niet van de centen ofwil (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pijnkeutel , pieneköttel
, gierigaard. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
pijnkeutel , pienekeutel , zelfstandig naamwoord
, de; overdreven zuinig iemand Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pijnkeutel , pieneköttel , zelfstandig naamwoord
, 1. kleinzerig iemand; 2. gierigaard. Zie ook: knieperd; 3. (vroeger) een blauw zakje voor de koffie, vergelijkbaar met de koffiesiroop van Buisman. Door er in te knijpen kon je iets van de inhoud in de koffie doen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
pijnkeutel , pienekeutel , pieneköttel
, 1. preutse man of vrouw; 2. gierigaard, vrek. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |