elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: perzik

perzik , pesik , (de e soms als ai) = perzik.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
perzik , pierks , perzik.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
perzik , perzik , perzek; paarzek , [zelfstandig naamwoord] , perzik.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
perzik , pierik , pierek , vrouwelijk , pierike, piereke , pierikske, pierekske , perzik(en), perzikje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
perzik , piers , perzik.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
perzik , perzik , parzik , 0 , perziken , Ook parzik (Zuidwest-Drenthe) = 1. perzik Perziken kent wij sinds ongeveer 1930 (Sle), Pudding mit parziken, dat is lekker (Hgv), Ein perzik het huile zachte schille (Erf), Zij hef een vellegie as een parzik (Ker) 2. grapjas (Zuidoost-Drents veengebied) Dat is ok een mooie perzik (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
perzik , spierk , perzik. mv. spierken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
perzik , pärzik , perzik
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
perzik , spèrrik , pènninge , zelfstandig naamwoord , perzik, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
perzik , pirkse , perzik.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
perzik , piirzekes , perziken , Piirzekes die wulle nog wél'les afvrieze umdés'se vruug in't jaor bloeje. Perziken die willen nog wel eens bevriezen omdat ze vroeg in het jaar bloeien.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
perzik , perzik , passik, parzik , zelfstandig naamwoord , de; perzik
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
perzik , pierrik , perzik
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
perzik , roewej pierrik , rode perzik
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
perzik , pärzik , zelfstandig naamwoord , perzik.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
perzik , spèzies , perziken , ik vien alle fruit jil lekker, mar asser spèzies bij zen dan pak ik die toch = ik vind alle fruit heel lekker, maar als er perziken bij zijn dan neem ik die- ôôs moeke wekte altij spèzies en die ate we dan swienters bij de pudding = moeder weckte altijd perziken en die aten we dan ’s winters bij de pudding-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
perzik , pierik , parzik , pierke, pirk, pirke, pirkse, pirrik , perzik.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
perzik , pierik , pörk, spirzik , zelfstandig naamwoord , perzik (Land van Cuijk); pórk; kleine perzik (West-Brabant); spirzik; perzik (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
perzik , pees , zelfstandig naamwoord , peze , peeske , perzik; de lekkerste pees is het iëst oet het menjtje – de lekkerste dingen worden het eerst weggenomen (Frans: pêche)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
perzik , peêrs , pieërs , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , peêrse/pieërse , peêrske/pieërske , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); perzik
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
perzik , pèrzek , pirzek, pirzik , zelfstandig naamwoord , pèrzekes , perzik; Frans Verbunt: alles wòrt duurder behalve de pèrzekes, want die zèn der swènters nie; WBD (III.2.1:463) pèrzekesbôom - perzikboom, ook 'perzikenboom'; WBD (III.2.3:171) 'perzik ' – idem; pirzek; meervoud pirzekes; perzik (persica); Cees Robben – Hij hield van (...) braoikes... en van overschot... van kaoikes... en gerukte sprot.. van pirzekes op sap... (19590919); Henk van Rijen (1998): 'pèrzek, pèrzekes'; Piet van Beers – ‘Eet meer fruit’: k 'Ha in munnen Volkstuin/ unne schôône Pirzikbôôm staon. (With Love; 1982-1987); WNT PERZIK ... Verder verdienen nog vermelding de gewestelijke vormen: pirrek, pirk, pierk, spirk, spierk, perrek, pers, perze, perkel, pezerik
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
perzik , piers , pierze , pierske , perzik
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal